Broeders in Christus

Christus in de Psalmen - Psalm 72

Psalm 72: De beloofde koning

In dit gedeelte van onze website staan voorbeelden van Psalmen waar een vers uit een psalm in het Nieuwe Testament op Jezus toegepast wordt, terwijl andere verzen daaruit overduidelijk niet op Jezus kunnen slaan. Nu kijken we naar het omgekeerde: een psalm die van toepassing verklaard wordt op een aardse koning, maar die in hem nooit zijn volledige vervulling kan vinden; pas in Jezus wordt hij werkelijk vervuld. Deze Psalm 72 is al kort besproken in het gedeelte “Begrijpend zingen”, maar we zullen hem nu wat nader bekijken in verband met de Messias.

Het tweede boek van de Psalmen

We kunnen de psalmen bij nadere bestudering, waarvoor hier echter de ruimte ontbreekt, opdelen in een vijftal boeken. De eerste twee bevatten veel psalmen van David, terwijl in de laatste drie nauwelijks psalmen aan David worden toegeschreven. Het tweede boek wordt dan ook afgesloten met de woorden “Hier eindigen de gebeden van David, de zoon van Isaï” (Psalm 72:20). In de voorlaatste psalm van dit boek (Psalm 71) zien we iemand die oud en zwak is, alsof het tijdperk met David ten einde loopt. Hij kijkt terug op zijn leven en beseft dat hij binnenkort zal sterven. De volgende psalm (Psalm 72) is dan een samenvatting van de beloften die aan hem gedaan zijn. Hier vraagt David Gods zegen voor zijn troonopvolger, Salomo. Hij draagt als het ware het koningschap over. Het beeld dat je daaruit krijgt, is dat David aan het eind van zijn leven staat, maar dat de beloften niet ophouden met zijn dood: met zijn zoon zal er een rijk van vrede zijn, waarin Gods zegeningen rijkelijk zullen vloeien. Deze zoon is in eerste instantie Salomo, maar de psalm zal pas volledig werkelijkheid worden als de beloften in vervulling gaan met de ware Zoon van David, die op zijn troon zal regeren.

Een gebed voor de koning

In een aantal vertalingen staat boven de psalm: “Van Salomo”. Al vanaf de tijd van de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) wordt dit soms gewijzigd in: “Voor Salomo”. De Nederlandse vertalingen zijn hierover verdeeld. De situatie waarin deze psalm het best zou passen, is - zoals hierboven aangegeven - een gebed vlak voor of aan het begin van Salomo’s koningschap. Het is een gebed tot God dat deze koning werkelijk een ware opvolger van David mag worden. Aan David was beloofd dat God hem aan alle kanten vrede zou geven, en dat hij bovendien aan het hoofd zou staan van een dynastie, waarbij een zoon uit zijn lijn voor eeuwig koning zou zijn. We zien elementen hiervan terugkomen in deze psalm. Maar voordat er gevraagd wordt om al deze zegeningen werkelijkheid te maken, wordt er gevraagd of de koning zijn taak naar behoren mag vervullen. Dit is typerend voor veel wat we in de Schrift vinden. Eerst moet de mens bereid zijn om zelf een stap te zetten voordat hij mag verwachten dat God hem rijkelijk zegent. In de eerste verzen gaat het daarom over de taak van de koning om namens God recht te spreken. Uiteraard gaf de Wet regels en voorschriften, maar in het dagelijks leven rezen er geschillen waarvoor men de tussenkomst zocht van een rechter. Een van de bekendste uitspraken is dan ook die van Salomo in het geschil tussen twee moeders.

Toen het volk pas in het land woonde, stelde God richters aan. In de NBV heet dit Bijbelboek dan ook Rechters. Maar toen deze richters niet integer bleken, vroeg het volk om een koning. Volgens de Wet was de eerste taak van een koning een eigen afschrift van de Wet te laten maken, dat altijd in de buurt te hebben, en dat regelmatig te lezen om zijn rechtspraak daarop te baseren (Deuteronomium 17:18). Als Salomo dan aan het begin van zijn regering één wens mag uitspreken, vraagt hij daarom om wijsheid, juist om een goede rechter te kunnen zijn.

"Schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want hoe zou ik anders recht kunnen spreken over dit immense volk van u?" (1 Koningen 3:9).

Er bestond natuurlijk het risico dat de rijken zouden worden bevoordeeld, of de eigen kring voorgetrokken. Vandaar de bede:

“Geef, o God, uw wetten aan de koning, uw gerechtigheid aan de koningszoon. Moge hij uw volk rechtvaardig besturen, uw arme volk naar recht en wet ... Moge hij recht doen aan de zwakken, redding bieden aan de armen, maar de onderdrukker neerslaan” (Psalm 72:1-4).

Daarop volgen enkele verzen die heel goed op Salomo van toepassing kunnen zijn. In Koningen wordt ons zelfs op enkele vervullingen gewezen. Salomo wordt een koning in hoog aanzien.

“De bevolking van Juda en Israël was zo talrijk als zandkorrels aan de zee. De mensen hadden volop te eten en te drinken en waren gelukkig. Salomo had de heerschappij over alle koninkrijken tussen de Eufraat en het land van de Filistijnen, en tot aan de grens met Egypte. Zolang Salomo leefde, waren ze aan hem onderworpen en droegen ze hem schatting af” (1 Koningen 4:20-5:1).

Heersers van omringende landen komen hem bezoeken met geschenken en om hem hulde te brengen. Seba wordt met name genoemd. Maar de psalm gaat verder:

“Moge hij heersen van zee tot zee, van de Grote Rivier tot de einden der aarde. Laten de woestijnbewoners voor hem buigen, zijn vijanden het stof van zijn voeten likken ... Laten alle koningen zich neerwerpen voor hem, alle volken hem dienstbaar zijn.” (Psalm 72:8-11).

Hier wordt dus niet meer gesproken over het gebied van de grote rivier (de Eufraat) tot aan de grens met Egypte, maar tot de einden der aarde. Niet langer zijn het de lokale volken die hem schatting brengen, maar alle volken. Natuurlijk kun je dit opvatten als dichterlijke vrijheid, maar dan zouden we een belangrijke les van Salomo’s koningschap missen.

Salomo als voorafschaduwing van Christus

De twee grote koningen van Israëls gouden eeuw zijn David en Salomo. En juist van deze twee (en ook alleen van hen) wordt gezegd dat zij op de troon van God zaten, als diens vertegenwoordiger. We lezen onder meer "Zo besteeg Salomo de troon van de HEER en volgde hij zijn vader David als koning op. Hij ondervond geen tegenstand en heel Israël accepteerde hem" (1 Kronieken 29:23). David was een man naar Gods hart, die God in alles trouw was, maar ook een man aan wiens handen teveel bloed kleefde om de tempel te kunnen bouwen. Salomo was een man rijkelijk gezegend door God, die regeerde in vrede over een groot gebied, en met ongekende wijsheid Gods volk kon leiden. Geen van beiden konden zij een volledig beeld zijn van de Messias, maar juist de combinatie van de positieve elementen van beiden vertellen ons veel over het koningschap van Christus. Christus is duidelijk een vervulling van de belofte: een zoon van David die over Gods volk zal regeren totdat de noodzaak voor koningen ophoudt, wanneer Jezus het koningschap overdraagt aan zijn Vader (zie 1 Kor. 15:24). We zien dan ook hoe vers 8 van de psalm geciteerd wordt in een vers dat duidelijk spreekt over het koningschap van Jezus:

“Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel. ... Hij zal vrede stichten tussen de volken. Zijn heerschappij strekt zich uit van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde” (Zacharia 9:9-10).

Het eerste deel zag het volk voor zijn ogen gebeuren, een week voor de kruisiging - de evangelisten wijzen op de vervulling hiervan - maar de rest is ook voor ons nog toekomst, ondanks hun verwachting toen.

Een heilrijk koninkrijk

In deze serie hebben we eerder naar Psalm 2 gekeken (zie dit artikel). Ook daarin wordt gesproken over het koninkrijk van Christus. Maar daar wordt juist beschreven hoe Christus met zijn vijanden zal omgaan, hoe Hij hen “kan breken met een ijzeren staaf, ze stukslaan als een aarden pot”. Deze Psalm 72 geeft echter een hele andere kijk op het koninkrijk van Christus. Hier komen de zegeningen naar voren, zegeningen die we bijvoorbeeld ook bij Jesaja tegenkomen. Deze psalm heeft de vorm van een gebed, in eerste instantie voor Salomo. Dat heeft tot gevolg dat in sommige moderne Nederlandse vertalingen bepaalde verzen zijn vertaald als wens: “moge” dit of dat zo zijn. In feite is dat echter een keuze van de vertaler, en kan het evenzeer gelezen worden als een beschrijving hoe het zal zijn. In de tweede helft van de psalm laat ook de NBV deze bede-vorm echter varen en gaat over op een beschrijving. Toch gaat er met deze vertaling een belangrijke koppeling met Gods beloften verloren. We zagen al hoe deze messiaanse koning de uiteindelijke vervulling is van de belofte aan David. Maar het is ook een vervulling van een andere belofte van God. In vers 17 lezen we in de Statenvertaling “en zij [de volken] zullen in hem gezegend worden”. Wellicht herkent u hierin de belofte aan Abraham gedaan:

“En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt” (Genesis 22:18 NBG ‘51).

In Galaten laat Paulus zien dat op sommige plaatsen het “nageslacht” van Abraham een enkeling beschrijft en niet het hele volk.

Toch hebben veel Christenen moeite zich voor te stellen hoe dit Koninkrijk zal zijn. Hoe kunnen er dan verdrukkers zijn die de armen proberen te onderdrukken? Hun probleem komt gedeeltelijk doordat zij verwachten dat de inwoners van het rijk de heiligen (de getrouwe gelovigen) zullen zijn, degenen die bij de wederkomst het eeuwige leven ontvangen. Maar als we alle beschrijvingen naast elkaar leggen zien we duidelijk dat het rijk zal worden bevolkt door sterfelijke mensen (zie ondermeer Jesaja 65 vanaf vers 17). De taak van de heiligen is om Jezus bij te staan in zijn rol als koning. In een beschrijving door Jesaja van dat rijk lezen we in Hebreeuwse dichtvorm, dus met parallelle regels:

"Een koning die rechtvaardig regeert en leiders die leiden volgens het recht" (Jesaja 32:1).

De koning beschrijft Jezus, en de leiders zijn degenen die door Hem geschikt zijn bevonden om hem daarin bij te staan.