Broeders in Christus

De oorspronkelijke tekst

Op zoek naar de oorspronkelijke tekst

Als het om de betrouwbaarheid van de tekst van onze Bijbel gaat kunnen we voor het Oude Testament wijzen op de extreme zorgvuldigheid van de Joodse overschrijvers, met het getuigenis van de Dode Zee rollen als bewijs. Met betrekking tot het Nieuwe Testament wijzen we op het grote aantal manuscripten dat bewaard is gebleven. Niet dat deze manuscripten altijd overeenstemmen, maar ze stellen ons in staat om de meest waarschijnlijke oorspronkelijke tekst daaruit te reconstrueren. Het vakgebied dat zich daarmee bezig houdt heet 'tekstkritiek'. We zullen hier de achtergronden daarvan eens nader te bekijken.

De handschriften

In principe kunnen manuscripten (letterlijk: handschriften) op twee manieren van elkaar verschillen:

  • Er kan een afwijkende lezing zijn (het ene manuscript leest anders dan het andere)
  • Er kan sprake zijn van toevoegingen of weglatingen (een zin of een complete passage komt wel voor in het ene manuscript maar niet in het andere)

In het eerste geval moet de tekstcriticus vaststellen welke variant de oorspronkelijke is. In het tweede geval moet hij vaststellen of de ene overschrijver per ongeluk (of zelfs opzettelijk!) iets heeft weggelaten, of dat de andere om welke reden dan ook iets heeft toegevoegd.

Een voorbeeld van het eerste geval vinden we bijv. in Matteüs 14:24:

SV "En het schip was nu midden in de zee ..."
NBG "Doch het schip was reeds vele stadiën van het land verwijderd ..."

In dit geval neemt men aan dat het handschrift waarop de NBG lezing berust correct is en dat de overschrijver van het handschrift waarop de SV is gebaseerd, per ongeluk de lezing heeft gegeven van hetzelfde incident zoals vermeld in Marcus 6:47. Zoiets kan gemakkelijk gebeuren als de overschrijver (al te) bekend is met de tekst die hij overschrijft. Anderzijds is zo’n verschil nauwelijks van belang. In andere gevallen kunnen er echter leerstellingen in het geding zijn, bijvoorbeeld 1 Korintiërs 10:9:

SV "En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden door de slangen vernield."
NBG "En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden ..."

Het zal duidelijk zijn dat het nogal wat verschil maakt of het Christus of God zelf was die door de Israëlieten in de woestijn werd verzocht. In dit geval hebben de nieuwere vertalers aangenomen dat de redacteur van de latere handschriften, waar de SV op is gebaseerd, heeft geprobeerd de passage te 'verduidelijken' door God te vervangen door Christus in overeenstemming met de gangbare theologische inzichten.

Een bekend voorbeeld van de tweede soort is 1 Johannes 5:7 :

"Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één."

Deze staat in de NBG-51 tussen [ ]. Of de passage over de overspelige vrouw in Joh. 7:33 tot 8:11, waar de Engelse King James versie (KJV) in de marge over vermeldt "veel van de oude bronnen missen Johannes 7:33 - 8:11". Nog een voorbeeld is de doxologie (zaligspreking) aan het eind van het 'onze Vader', dat in de NBG-51 eveneens tussen [ ] staat. Die woorden totaal weglaten zou waarschijnlijk onaanvaardbaar zijn voor velen voor wie de woorden bekend en geheiligd zijn. Maar het zou een soepeler overgang geven van verzen 12+13 ("... en vergeef ons onze schulden ...") en verzen 14+15 ("Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven ..."). Ook het volledige eind van het evangelie van Marcus is een voorbeeld van een passage die niet in alle handschriften is te vinden.

De taak van de tekstcriticus

Maar hoe stel je vast welke variant de originele is? Het zal duidelijk zijn dat als een variant is ingeslopen, alle kopieën van dat handschrift die variant hoogstwaarschijnlijk zullen bevatten, evenals de kopieën daar weer van, enz. Je kunt handschriften indelen in families met 'ouders' en 'nakomelingen' en het origineel als stamvader. Je zou, op grond van bekende ouderdom, kunnen proberen de 'stamboom' te reconstrueren en zo besluiten wat oorspronkelijk is en wat van latere datum. Maar zo gemakkelijk ligt het niet altijd. Vaak zijn manuscripten achteraf gecorrigeerd aan de hand van (al of niet vermeend) betere, meer originele exemplaren. In zulke gevallen kunnen de 'nakomelingen' beter zijn dan de 'ouders'. Het gaat dus om tijdrovende vergelijking van alle varianten.

De kwestie wordt verder bemoeilijkt door het feit dat gedurende lange tijd de noodzaak van een nauwkeurige overlevering van de originele tekst niet zo werd gevoeld. Vooral gedurende de Middeleeuwen waren mensen meer geïnteresseerd in het verhaal zelf dan in de letterlijke tekst. Dat kon inhouden dat latere kopieën van een manuscript soms werden 'verduidelijkt' door middel van variante lezingen of toevoegingen uit andere bronnen. De eerste vertalingen in de landstalen berustten op zulke late manuscripten (en bovendien maar heel weinig exemplaren). De spectaculaire vondsten van de 19e en vroege 20e eeuw leidden voor het eerst tot een inzicht in de noodzaak van tekstkritiek.

God waakt over zijn Woord

Voor dat we verder gaan, eerst nog een woord van waarschuwing. Men zou hieruit gemakkelijk de indruk kunnen krijgen dat de tekst van het Nieuwe Testament waarop onze vertalingen zijn gebaseerd heel onzeker is en zeer afhankelijk van de opvattingen van de tekstcriticus en daarom van de waan van de dag. Of iemand zou de conclusie kunnen trekken dat de kans op 'vervuiling' (in het vakjargon: 'corruptie') van de tekst over al die eeuwen zo groot is dat we in het geheel niet meer zeker kunnen zijn wat de juiste tekst is. En dat zou weer betekenen dat we niet zeker zijn van de fundamenten van ons geloof. Twee dingen moeten hier gezegd worden. In de eerste plaats heeft in de meerderheid van de gevallen een variante lezing niets van doen met grondbeginselen; het gaat dan om kleine variaties in de weergave van een bepaalde gebeurtenis of uitspraak. En in de weinige gevallen waar het wel om grondbeginselen gaat kan ons gezonde verstand tezamen met onze algemene schriftkennis ons altijd wel helpen om tot de juiste beslissing te komen. In de tweede plaats zou zo’n argument feitelijk atheïstisch zijn. We mogen erop vertrouwen dat God ons niet in het ongewisse laat ten aanzien van de waarheid van zijn boodschap aan ons. In Jeremia 1:12 zegt God tegen Jeremia: "Ik waak over mijn woord". En hoewel dit was gesproken in een bepaalde context, mogen we aannemen dat we hier met een breder principe te maken hebben. We doen er goed aan om de tekst van de Bijbel zoals die tot ons is gekomen, te beschouwen als een hechte basis voor ons geloof.

 

De reformatie en daarna

Gedurende de Middeleeuwen hadden de mensen weinig belangstelling voor de letterlijke tekst van de Bijbel. Ze hadden er ook geen toegang toe. De Bijbel was geschreven in het Latijn en de meeste mensen waren bovendien ongeletterd. De middeleeuwer was meer geïnteresseerd in vrome verhalen, verhalen over heiligen daarbij inbegrepen, liefst met veel wonderen. Dit was de tijd van de 'leven van Jezus' verhalen, samenvattingen van de vier evangeliën, en van de 'historiebijbels', een mengelmoes van bijbelse geschiedenis, verslagen van Flavius Josephus en geschriften van de Kerkvaders. Pas in de tijd van de Reformatie ontstond er een nieuwe belangstelling in de oorspronkelijke bijbeltekst. Erasmus toonde met de publicatie van een Griekse tekst van het Nieuwe Testament in parallelle kolommen met de tekst van de Latijnse Vulgaat aan hoe corrupt de tekst van deze laatste was geworden. Zo viel een nieuw ontstaan verlangen om de Bijbel zelf te bestuderen samen met een besef dat er een betrouwbare grondtekst nodig was voor een vertaling in de eigen taal.

Daarnaast had de val van Byzantium voor de Turken ervoor gezorgd dat geleerden die de oorspronkelijke talen nog kenden, samen met belangrijke manuscripten, waren uitgeweken naar het westen. De eerste vertalingen in de landstalen waren daarom gebaseerd op een tekst die was gereconstrueerd uit deze Byzantijnse manuscripten. Deze reconstructie zou de geschiedenis ingaan als de 'Textus Receptus' (de geaccepteerde tekst); deze is voor sommigen nog steeds boven elke discussie verheven. De SV is een voorbeeld van een vertaling die daarop is gebaseerd. Erasmus publiceerde zijn tekst in Bazel in Zwitserland, waar hij slechts toegang had tot een beperkt aantal handschriften. Uit zijn tijd in Engeland kende hij nog enkele andere. Maar hij had haast, omdat het zijn uitgever bekend was dat de Spaanse kardinaal Ximenes een standaard tekst had samengesteld van het Oude en het Nieuwe Testament, en dat hij op het punt stond deze te publiceren. De Bazelse uitgever wilde uiteraard de eerste zijn en Erasmus was daarom niet in de gelegenheid om zijn werk te baseren op veel manuscripten. Destijds was dat niet zo'n probleem, want de hele benadering was baanbrekend genoeg. Maar zovele eeuwen later kan het geen kwaad om ons af te vragen of het intussen niet beter kan.

Nieuwe ontdekkingen

Gedurende een aantal eeuwen was de positie van de Textus Receptus onaantastbaar. Maar in de 19e eeuw begon de studie van manuscripten een hoge vlucht te nemen. Er ontstond een soort schatgraverij in het Midden-Oosten op zoek naar nieuw tekstmateriaal en een heel belangrijke vondst was die van de zgn. Codex Sinaïticus door de Duitser Tischendorf. Een codex is een boek met bladzijden, zoals wij dat nu kennen, in tegenstelling tot de boekrollen die de gebruikelijke boekvorm uitmaakten tot aan de tweede eeuw. De Codex Sinaïticus wordt zo genoemd omdat hij werd ontdekt in het klooster aan de voet van de Sinaï. daarnaast werden in Egypte talloze papyrus fragmenten ontdekt die bewaard waren gebleven dankzij het gunstige klimaat.

Een andere codex, waarvan het bestaan allang bekend was, lag in de bibliotheek van het Vaticaan, en staat derhalve bekend als de Codex Vaticanus. Het bestaan ervan was zoals gezegd bekend, maar het Vaticaan had een zorgvuldige studie ervan altijd geweigerd. Dit veranderde in de 19e eeuw, zodat hier een tweede oud manuscript ter beschikking kwam. Zowel de Codex Sinaïticus als de Codex Vaticanus worden verondersteld afkomstig te zijn van de beroemde bibliotheek van Alexandrië, en beide stammen uit het begin van de vierde eeuw. Hier kan nog de Codex Alexandrinus aan worden toegevoegd, die uit dezelfde bibliotheek stamt (maar die een wat afwijkend tekstueel karakter heeft) en die stamt uit het begin van de vijfde eeuw. Deze codex was bekend sinds de 17e eeuw (maar pas na de publicatie van de Engelse King James Versie) en het was het eerste belangrijke bekende manuscript dat afweek van de Byzantijnse teksten waar de Textus Receptus op was gebaseerd. Deze drie Codices zijn kenmerkend voor een teksttraditie die wezenlijk afwijkt van de Byzantijnse teksten en die bovendien veel ouder zijn. Zij zouden een belangrijke plaats krijgen in het vakgebied van de tekstkritiek.

Andere Bronnen

Naast de Bijbelse manuscripten zijn er ook andere bronnen die ons kunnen helpen de oorspronkelijke tekst te achterhalen. In de eerste plaats zijn er de geschriften van de Kerkvaders. zij hebben veel verhandelingen geschreven waarin zij de Bijbeltekst verklaren. En aangezien zij de passages die zij behandelen gewoonlijk citeren, kunnen wij daaruit een idee krijgen van de tekst die zij voor zich hadden. Dat verschaft ons belangrijke informatie over de vraag welke varianten in gebruik waren in welke tijd en in welk deel van de antieke wereld. In de tweede plaats zijn er een aantal zeer oude vertalingen van de Bijbeltekst. Zo zijn er bijv. een oude Syrische vertaling, voor de volken ten oosten van Antiochië in Syrië, een Koptische versie, in gebruik in Egypte, en Latijnse versies voor die delen van het Rijk waar men minder bekend was met het Grieks, voornamelijk in het westen. De oudste hiervan dateren van de tweede eeuw. Een opmerkelijke plaats wordt onder deze documenten ingenomen door de zgn 'diatesseron' (lett: "verteld" door vier); het is een harmonisatie van de vier evangeliën, die bestaat uit een mozaïek van verzen uit de verschillende evangeliën, en hij is waarschijnlijk oorspronkelijk geschreven in het Grieks. Van dit document zijn vertalingen bekend in verschillende talen, waaronder Latijn, Aramees, Arabisch en Nederlands. Wanneer we ongeveer weten waar en wanneer zulke vertalingen zijn ontstaan, helpt ons dat om te beslissen welke varianten van de Griekse tekst waar en wanneer in gebruik waren.

Datering

De relatieve ouderdom van de Griekse manuscripten zelf kan worden afgeleid uit de bekende ontwikkeling van handschriftstijlen. Evenzo kan de plaats van oorsprong vaak worden afgeleid uit bekende plaatselijke schrijfgewoonten (bijv. de exacte vorm waarin de letters zijn geschreven). Op deze manier kan worden afgeschat of een manuscript is geschreven in Egypte (Alexandrië), Griekenland (Byzantium), of in het gebied van de westerse Kerk. Daarnaast is het mogelijk dat een kopie is geschreven door één schrijver, maar achteraf gecorrigeerd door een andere, elk met zijn karakteristieke handschrift. Zo'n correctie kan zijn gebeurd aan de hand van bepaalde 'standaard teksten', waarvan het bestaan bekend is, evenals hun globale verspreidingsgebied. Een zorgvuldige vergelijking van de globale tijd en plaats van oorsprong van een manuscript en zijn correcties met informatie ontleend aan de 'Vaders' en de 'versies' (de antieke vertalingen) kan veel inzicht geven in de ontwikkeling van variante lezingen. Dat stelt de tekstcriticus in staat de bestaande teksten in te delen in groepen en families en waarschijnlijke conclusies te trekken m.b.t. hun respectievelijke betekenis. In deel 3 zullen we zien hoe dat werkt.

Het tekstmateriaal (1)

Wanneer hij wordt geconfronteerd met een veelheid aan tekstversies moet de tekstcriticus besluiten welke varianten meer oorspronkelijk zijn en welke kennelijk van een latere datum. Men zou wellicht denken dat hoe ouder een handschrift is, hoe origineler het is, maar zo eenvoudig ligt het niet. De oudste manuscripten van enige betekenis (waarbij we even geen rekening houden met een aantal kleine papyrusfragmenten die slecht enkele zinnen bevatten, of soms maar enkele woorden) dateren van globaal halfweg de vierde eeuw; dat is eeuwen verwijderd van de originelen. Men kan zich in principe voorstellen dat een manuscript dat op zichzelf jonger is, stamt van een 'familie' die een minder corrupte versie bevat dan een ander dat op zichzelf ouder is. Anderzijds kun je niet als algemene regel stellen (zoals iemand niet lang geleden deed) dat een groep van jongere manuscripten noodzakelijkerwijs meer origineel is dan de weinige oudere manuscripten omdat (aldus het argument) die oudere teksten door de mensen van destijds kennelijk van weinig belang werden geacht, en daardoor zo weinig gebruikt werden dat ze niet sleten en alleen daarom nog bestaan, terwijl de betere manuscripten zo intensief werden gebruikt dat ze sneller vervangen moesten worden. Of een manuscript tot in onze dagen bewaard is gebleven, heeft uiteraard meer te maken met de duurzaamheid van het gebruikte schrijfmateriaal (in de vierde eeuw kwam perkament in gebruik, dat veel duurzamer was dan papyrus) en het lokale klimaat (Egypte heeft bijv. een zeer droog klimaat dat zich uitstekend leent voor het bewaren van papyrus) dan met de achting van de vroege Kerk voor dat speciale handschrift. En dan hebben we het nog niet eens over de vraag of die achting een werkelijke weerspiegeling was van de feitelijke oorspronkelijkheid van de betrokken tekst, of dat die alleen maar voortkwam uit het feit dat die tekstvariant beter aansloot bij de toen gangbare ideeën.

Voor een zinvolle discussie van de betekenis van de verschillende handschriften lijkt het nuttig om gebruik te maken van dezelfde indeling die de tekstcritici gebruiken. In de vorige eeuw is een eerste indeling gemaakt door de Engelse onderzoekers Westcott en Hort. Zij onderscheidden drie groepen:

  1. De Syrische groep, afkomstig van een herziening die was begonnen in Antiochië.
  2. Een groep die zij neutraal noemden, omdat zij geloofden dat deze een onaangepaste tekst bevatten.
  3. Een groep die zij Westers noemden, die voornamelijk bestaat uit manuscripten die zijn ontstaan in het gebied van de Westerse Kerk, en die sterk verschilt van de andere. In Horts classificatie werd echter alles dat niet Syrisch of neutraal was automatisch geclassificeerd als Westers.

Deze indeling is lange tijd in gebruik geweest, maar is in recente tijden aangevochten. De thans gebruikelijke indeling wordt hierna gegeven.

De Byzantijnse teksten

Dit is min of meer Horts Syrische groep; hij bevat veruit de meeste teksten. Het is de groep die overeenkomt met de tekst die Erasmus publiceerde en die bekend staat als de Textus Receptus. Tot laat in de vorige eeuw werd dit algemeen beschouwd als de beste weergave van de oorspronkelijke tekst. Tegenwoordig neemt men aan dat deze tekst sterk aangepast is om hem meer begrijpelijk te maken, o.a. door materiaal over te nemen uit andere bronnen. Voorbeelden van zulke aanpassingen vereisen vaak een zekere kennis van het Grieks, maar de volgende voorbeelden uit Matteüs 21, de meeste genomen uit de SV, geven een goed idee:

  • vers 12 geeft 'de tempel Gods' i.p.v. 'de tempel';
  • vers 13 'hebt ... gemaakt' i.p.v. 'maakt';
  • vers 15 '(zij) zagen ... de kinderen roepen in de tempel' i.p.v. 'de kinderen, die in de tempel riepen';
  • vers 28 'mijn wijngaard' i.p.v. 'de wijngaard';
  • vers 33 (niet zo in de SV, maar wel in de Engelse KJV) 'er was een zekere heer des huizes' i.p.v. 'er was een man, een heer des huizes';
  • vers 38 'de landlieden ... zeiden onder elkander' i.p.v. 'zeiden'.

Daartussen staan nog andere afwijkingen die wij niet terugvinden in de vertaling.

Deze voorbeelden tonen twee dingen. De verschillen zijn talrijk (16 gevallen in dit ene hoofdstuk), maar ook voor het merendeel van weinig belang. Af en toe vinden we echter aanpassingen die wel degelijk van belang zijn. Zo zegt de Textus Receptus, zoals weergegeven in de SV, in Openbaring 5:9:

"Want Gij [het Lam] ... hebt ons Gode gekocht ... uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie."

Dit suggereert dat de vier dieren en de 24 oudsten de heiligen symboliseren. De Alexandrijnse tekst (waarover de volgende keer) leest hier:

"Gij hebt mensen voor God gekocht ... uit elke stam en taal en volk en natie."

Dit geeft aan dat de vier dieren en de 24 oudsten hemelse wezens zijn die de Zoon prijzen voor wat Hij heeft gedaan.

En dan zijn er natuurlijk al die plaatsen waar een woord, een zin, of zelfs een hele passage te vinden is in de Byzantijnse tekst en niet in andere. Het eerste deel van dit artikel gaf hiervan al enkele voorbeelden. Meestal zijn ze in de NBG-51 te herkennen aan plaatsing tussen [ ]. Omdat dit heel vaak passages zijn die een bijzonder plaatsje hebben in het hart van vele bijbellezers, verklaart dit voor een groot deel de voorkeur van vele traditionele bijbellezers voor de Textus Receptus. In deel 4 zullen we zien welke andere groepen teksten er nog zijn naast de Byzantijnse.

 

Het tekstmateriaal (2)

We gaan verder met de indeling van het bestaande tekstmateriaal. In deel 3 hebben we het gehad over de Byzantijnse teksten, die de grondslag vormden voor de Textus Receptus en daarmee voor de Engelse KJV en onze SV. In dit deel zullen we het hebben over drie andere groepen teksten.

De Alexandrijnse teksten

Dit zijn de teksten die neutraal genoemd werden door Hort en Alexandrijns door anderen. De voornaamste vertegenwoordigers zijn de Codex Sinaïticus en de Codex Vaticanus. Maar er is een groep van 'mindere' manuscripten die ook in deze groep valt. De groep is wel aanzienlijk kleiner dan de Byzantijnse. Maar de Byzantijnse groep is dan ook veruit de grootste, maar tevens ook de jongste. Hort beschouwde de 'neutrale' tekst als de onaangetaste originele tekst. Latere onderzoekers zijn echter van mening dat ook deze tekst in bepaalde mate is geredigeerd. Één probleem is dat vóór de invoering van de codexvorm de Bijbel niet bestond uit één deel, maar uit een verzameling rollen. Deze rollen behoefden niet noodzakelijkerwijs allen dezelfde groep 'voorouders' te hebben. Dat betekent dat een codex die is gekopieerd van een beschikbare verzameling rollen niet perse één bepaalde teksttraditie hoeft te vertegenwoordigen. Een manuscript dat uitgesproken Alexandrinisch is in één deel kan heel wel Westers zijn in een ander deel. Dat kan betekenen dat er een sterk verschillende mate van redactie kan zijn toegepast op de evangeliën, Handelingen, de brieven van Paulus, de zogenaamde katholische brieven (ook wel 'algemene zendbrieven' genoemd) en de Openbaring. Men is echter algemeen van mening dat wanneer er aanpassingen in de Alexandrijnse tekst zijn aangebracht, die zijn aangebracht in een oprechte poging om de oorspronkelijke tekst te herstellen, meer dan als een poging sommige leerstellingen te ondersteunen of de algemene betekenis te verduidelijken. Voorbeelden van de Alexandrijnse tekst zijn te vinden in deel 3, waar we hem hebben gebruikt als maatstaf voor de aanpassingen van de Byzantijnse tekst.

De Ceasarea tekst

Deze groep van teksten is voor de gemiddelde bijbellezer van weinig belang, omdat het de meest recente afsplitsing is die is erkend als aparte groep. Hort beschouwde deze groep als een variant op de Alexandrijnse teksten (zijn 'neutrale' groep). De huidige aanduiding Ceasarea tekst betekent niet dat deze tekstvariant daar haar oorsprong vond, maar eerder dat hij daar veel in gebruik was. Men heeft aangetoond dat Origenes bij zijn commentaar op het evangelie naar Johannes een Alexandrijnse tekst heeft gebruikt voor het eerste deel, maar een Ceasarea tekst voor de rest en voor zijn latere geschriften. We weten ook dat hij zijn commentaar op Johannes is begonnen in Alexandrië en dat hij die heeft afgemaakt in Ceasarea, waar hij ook zijn latere werken heeft geschreven (vandaar de term Ceasarea tekst). Maar anderen hebben aangetoond dat hij al in Alexandrië gebruik heeft gemaakt van een Ceasarea tekst, reden om te opperen dat hij het is geweest die deze tekst naar Ceasarea heeft gebracht. Men neemt aan dat de oorsprong van deze tekst in feite in Egypte ligt. De verschillen t.o.v. de Alexandrijnse tekst zijn over het algemeen van weinig belang waar het leerstellingen aangaat, maar er zijn opmerkelijke verschillen m.b.t. tot wat is inbegrepen en wat niet, en in sommige gevallen waar een passage is geplaatst. Zo staat de passage over de overspelige vrouw uit Johannes 8 wel in deze groep van teksten, in tegenstelling tot de Alexandrijnse teksten, maar op een andere plek in het evangelie, of zelfs in het evangelie naar Lucas! Er is ook een verschil in de volgorde van de evangeliën, die gewoonlijk overeenkomt met die in de westerse teksten.

De Westerse teksten

De vierde hoofdgroep wordt gewoonlijk aangeduid als de 'Westerse' teksten. Hij bestaat uit manuscripten die zijn ontstaan in het gebied van de West-Romeinse Kerk, met inbegrip van de Latijnse teksten. Het voornaamste probleem is dat de groep niet alleen sterk verschilt van de andere groepen, maar dat de verschillende manuscripten ook sterk verschillen van elkaar. In het algemeen bevatten zij echter passages die niet of zelden te vinden zijn in de andere groepen, en dan vooral de Alexandrijnse. De vraag is uiteraard of de schrijvers van de Alexandrijnse manuscripten die hebben weggelaten, of dat die van de westerse manuscripten ze hebben toegevoegd aan de originele tekst. Ook onderscheiden de westerse teksten zich door een veelheid van op zich ondergeschikte tekstvarianten van de soort die wij al tegenkwamen bij de Byzantijnse teksten. De afwijkende lezingen van de westerse teksten zijn van weinig belang voor de moderne bijbellezer, omdat er weinig van in onze Bijbels zijn terechtgekomen. Maar de toevoegingen zijn van meer belang, omdat sommige daarvan terecht zijn gekomen in de Byzantijnse tekst, en vandaar in de Textus Receptus, en dus in de 17e eeuwse vertalingen zoals de KJV en de SV.

Wat is nu origineel?

Tegenwoordig neemt men aan dat de Alexandrijnse teksten dichter bij het origineel staan dan de westerse teksten, omdat het onwaarschijnlijk lijkt dat de oorspronkelijke tekst in het westen beter bewaard zou zijn dan in het oosten. De evangelist Lucas vertelt ons dat velen hebben getracht het verhaal van Jezus' leven op papier te zetten en we mogen daarom aannemen dat er in de vroege Kerk meer verslagen van de historische feiten bestonden dan wij thans bezitten. Het lijkt aannemelijk dat de redacteuren van de westerse teksten een deel van dit materiaal hebben toegevoegd aan dat van de schrijvers van de ons bekende vier evangeliën en Handelingen. Dit is des te aannemelijker omdat men in die dagen de evangeliën en Handelingen uitsluitend zag als een bron van historische informatie (die je naar believen kon aanvullen) dan als een gewijde tekst. Het is bijv opmerkelijk dat de brieven van Paulus veel minder varianten bevat. Kennelijk omdat zij werden beschouwd als het typische intellectuele product van een apostel, waar je van af moest blijven.

Wat is nu onze conclusie?

We staan nu voor de belangrijke vraag: moeten we zulke toevoegingen verwerpen als niet origineel? Wetenschappelijk gesproken, en ons baserend op de beste resultaten van de moderne tekstkritiek, zouden we die vraag bevestigend moeten beantwoorden. Maar we mogen ons niet uitsluitend baseren op wetenschappelijke argumenten. Niet origineel is nog niet hetzelfde als onwaar. In het eerste deel van deze studie hebben we er op gewezen dat als we geloven in God we ook zouden moeten geloven dat Hij waakt over zijn Woord. De feitelijke vraag is: moeten we de toevoeging van bepaalde extra passages uitsluitend beschouwen als tekst corrupties, of maken ze deel uit van een door God geleid proces dat heeft geleid tot het ontstaan van een Bijbeltekst, zoals wij die nu kennen, ten tijde van de eerste vertalingen in de landstalen? Uiteindelijk hebben we ook geaccepteerd dat oudtestamentische boeken materiaal bevatten waarvan we weten dat het nooit is geschreven door de oorspronkelijke auteur, en in sommige gevallen zelfs nooit door hem geschreven zou kunnen zijn. We nemen aan dat, hoewel dit is toegevoegd door een latere redacteur, het onlosmakelijk deel uitmaakt van de tekst en dat het daar deel van uit is gaan maken onder dezelfde leiding van de Heilige Geest die ook de oorspronkelijke schrijver heeft geleid. Mogen we dan niet een soortgelijk proces veronderstellen voor het Nieuwe Testament? Deze gedachte wordt hier alleen maar aangeboden als aanleiding voor een overweging, omdat het in feite deel uitmaakt van een andere discussie, maar we mogen hem niet bij voorbaat verwerpen.

Dan is er nog de overweging dat het bij het kiezen van een vertaling niet alleen maar gaat om de vraag op welke tekstreconstructie die is gebaseerd. Het gaat evenzeer om de vraag hoe getrouw de vertalers die tekst hebben overgebracht naar onze eigen taal. Maar ook dat is een apart onderwerp. Wij verwijzen naar de sectie over vertalingen.