Broeders in Christus

David & Salomo als voorafschaduwing van Christus

Toen het volk Israël, na bijna 500 jaar onder de ‘richteren’, om een koning vroeg, werd Saul aangewezen, een man zoals zijzelf zich die wensten. Maar al snel zien we hem fouten maken en door God afgewezen worden. In zijn plaats wordt dan David tot koning gezalfd; vanaf dat moment is hij “de gezalfde” (Hebreeuws: Messias; Grieks: Christus). Hij wordt juist een man naar Gods hart genoemd, en we zien een duidelijk ander karakter dan bij Saul. Hij leert op God vertrouwen, eerst als herder en later als vluchteling voor Saul. Juist uit deze periode vinden we een aantal Psalmen waarin hij zijn situatie beschrijft, en die in het Nieuwe Testament worden aangehaald als bewijs voor wat er in het Oude Testament over Jezus was geschreven. Uiteindelijk acht God hem geschikt om over het volk te regeren. Hij heeft dan geleerd te geloven en nederig te zijn.

David mag het niet afmaken

Je zou denken dat David daarmee een goede voorafschaduwing van Christus is. Jezus zou zelfs zijn afstammeling zijn. Maar toch wordt het David niet gegeven een volledige voorafschaduwing te zijn. David krijgt te horen dat hij de tempel niet mag bouwen, al lezen we op dat moment niet waarom dat zo is. Pas later, als David zijn zoon Salomo opdraagt die tempel te bouwen, geheel volgens het plan dat hij zelf heeft uitgewerkt en met de materialen die hij zelf al heeft klaargelegd, lezen we dat hij zegt:

Ik had graag zelf een tempel gebouwd voor de naam van de HEER, mijn God. Maar de HEER heeft zich tot mij gericht met de woorden: Jij hebt ten overstaan van mij veel bloed vergoten en grote oorlogen gevoerd. Daarom zul jij geen huis bouwen voor mijn naam, je hebt te veel bloed vergoten. Maar je zult een zoon krijgen. Hij zal een man van rust [menuchah] zijn, want ik zal hem rust geven [nuach] door hem van al zijn vijanden te verlossen. Salomo [Shalomoh] zal hij daarom heten; tijdens zijn bewind zal ik Israël vrede [shalom] en rust schenken. Hij zal een huis bouwen voor mijn naam. Hij zal voor mij een zoon zijn en ik voor hem een vader, en ik zal ervoor zorgen dat zijn troon in Israël niet zal wankelen. (1 Kronieken 22:7-10)

Let op dat de NBV in werkelijkheid de termen ‘rust’ en ‘vrede’ hier heel onlogisch juist andersom heeft. In de NBG’51 staat het wel logisch.

Salomo

Deze “man van rust” krijgt het inderdaad veel gemakkelijker dan zijn vader. Het woord menuchah wordt, in verband met de koningen van Israël, maar één andere keer gebruikt: in het dankwoord van Salomo bij de inwijding van de tempel:

Geprezen zij de HEER, die zijn volk Israël rust heeft gegeven, zoals hij heeft beloofd. Niet één van de beloften die hij bij monde van zijn dienaar Mozes heeft gedaan, is onvervuld gebleven. (1 Kon 8:56)

Salomo is de koning van Israëls gouden eeuw. Zijn rijk kan uitbloeien. Hij heeft, vooral in het begin, vrede aan alle kanten. De buurvolken zijn hem onderdanig of zien op tegen zijn rijkdom en wijsheid. Hij regeert vanuit Jeruzalem, en is voor de wereld een bewijs hoe God met zijn volk is. Van Salomo wordt met zoveel woorden gezegd dat hij namens God regeert:

Zo besteeg Salomo de troon van de HEER en volgde hij zijn vader David als koning op. Hij ondervond geen tegenstand en heel Israël accepteerde hem. (1 Kron 29:23)

Salomo, vanuit Jeruzalem regerend op de troon van God, is uiteraard een duidelijke voorafschaduwing van Christus in het Koninkrijk. Maar er zijn meer aanwijzingen. Als Salomo koning wordt, zegt hij: “U [God] hebt mij aangesteld als koning over een volk dat zo talrijk is als het stof van de aarde” (2 Kronieken 1:9). Daarin zien we een duidelijke verwijzing naar de beloften gedaan aan Abraham (Genesis 22:17), alsof die nu reeds in vervulling zijn gegaan. Maar er zijn meer verzen uit de periode van Salomo die herhaald worden in verband met het Koninkrijk. Vergelijk bijvoorbeeld “Zolang Salomo leefde, konden de inwoners van Juda en Israël, van Dan tot Berseba, onbezorgd onder hun wijnrank en hun vijgenboom zitten” (1 Koningen 5:5, NBG’51 4:25) met de woorden van Micha over de regering van de Messias: “Ieder zal zitten onder zijn wijnrank en onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt, want de HEER van de hemelse machten heeft gesproken” (Micha 4:4). Deze woorden over Salomo worden over geen enkele andere periode gebruikt, behalve over het Messiaanse vrederijk. Er zijn zo nog andere voorbeelden. Alle volken gaan op naar Jeruzalem om de wijsheid van Salomo te horen (1 Koningen 5:14, NBG’51 4:34, zie bijv. Micha 4:1-2). Ook in het bezoek van de koningin van Seba zien we overeenkomsten, evenals wanneer Salomo wijsheid ontvangt om een zeer goede rechter te zijn. Wellicht het meest bekend is echter de Psalm die David schrijft over zijn zoon Salomo. In deze Psalm 72 staan vele beden die alleen in poëtische zin op Salomo toegepast kunnen worden. Maar in Christus zullen ze volledig werkelijkheid worden. Bijv.: “Laten alle koningen zich neerwerpen voor hem, alle volken hem dienstbaar zijn” (Psalm 72:11). Voor een uitvoeriger behandeling van deze Psalm en het verband met Christus verwijzen we naar het boekje “Christus in de Psalmen” dat bij ons aan te vragen is. Maar we zien in elk geval ook zo al duidelijk hoe, naast David, ook Salomo een voorafschaduwing is van Jezus.

De les van David en Salomo

We hebben dan te maken met deze twee koningen, de ene een man naar Gods hart die in veel moeilijkheden een groot geloof opbouwt en uiteindelijk koning wordt, en de ander die het bijna in de schoot geworpen krijgt en een groot rijk bestuurt met vrede aan alle kanten en die ook de tempel mag bouwen. Elk voor zich in hun eigen bijzondere omstandigheden, maar ook beide tezamen, zijn zij een voorafschaduwing van Jezus. Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen David en Jezus enerzijds en tussen Salomo en Jezus anderzijds. Maar dat zijn toch geen zaken die we anders misschien niet begrepen zouden hebben, of waaruit mensen die vóór Christus leefden meer te weten hadden kunnen komen over hun Messias. De profeten waren al duidelijk genoeg over het koningschap van de Messias. Dus wat leren we dan van deze voorafschaduwing?

Wellicht is het antwoord in dit geval dat we juist moeten letten op de negatieve zaken. David mocht geen tempel bouwen omdat er uiteindelijk toch bloed aan zijn handen kleefde. Toen hij eenmaal koning was, was dat niet alleen het bloed van zijn vijanden maar ook dat van de man van een vrouw die hij begeerde. Hij die - in de woorden van Nathan - als rijk man een grote kudde schapen had en toch dat ene kleine ooilam van zijn naaste begeerde (2 Samuel 12:1-4). En Salomo dan? Zijn vrederijk is toch bij uitstek een beeld van de vrede en rust in het Koninkrijk. Maar bij Salomo ligt veel nadruk op de foute keuzes die hij maakte. Er is het gezegde ‘alle macht corrumpeert en absolute macht corrumpeert absoluut (volledig)’. In Salomo hebben we helaas een voorbeeld van een man bij wie het juist fout gaat omdat hij zo gezegend is. In de wet worden drie zaken genoemd die een koning vooral niet moet doen: “Hij mag geen paarden gaan houden … Evenmin is het de koning toegestaan er veel vrouwen op na te houden, want dat zou hem tot afgodendienst kunnen verleiden. En verder mag hij ook geen zilver en goud ophopen” (Deuteronomium 17:16-17). En juist over deze punten gaat het in verband met Salomo.

Salomo bezat duizenden paarden in speciale wagensteden. Paarden werden destijds uitsluitend gebruikt voor de oorlogsvoering; ze werden niet op het land gebruikt. We zien Salomo zelfs daarin handelen en dus optreden als wapenhandelaar om andere volken te voorzien.

Koningen trouwden soms dochters van buitenlandse machthebbers om een politiek verbond te bekrachtigen. Zo trouwde Salomo met een Egyptische prinses. “Door de dochter van de farao tot vrouw te nemen, werd Salomo de schoonzoon van de koning van Egypte” (1 Koningen 3:1). Maar we lezen ook dat Salomo in totaal zo’n duizend vrouwen had, en bijna als een echo van de woorden van de wet lezen we daarover: “en deze vrouwen maakten hem ontrouw: op zijn oude dag verleidden zij hem ertoe andere goden te gaan dienen” (1 Koningen 11:4).

Tenslotte mocht hij geen zilver en goud ophopen. We lezen hoe hij in één jaar een 20 ton goud verzameld heeft (666 talenten - ruim boven de half miljard euro). Dat gebeurde dus in zulke grote hoeveelheden dat ‘men in de tijd van Salomo aan zilver geen bijzondere waarde hechtte’.

Het is frappant om te zien hoe juist de drie zaken waarvan gezegd wordt dat een koning zich daar niet mee bezig moet houden, in verband met Salomo genoemd worden, en dan nog in zo’n extreme vorm. In de wet stond na deze bepalingen ook wat de koning wel moest doen, namelijk een afschrift van de wet maken en dat regelmatig lezen om te leren God te vrezen. Het lijkt alsof Salomo dit advies niet heeft opgevolgd. Waar David kon zeggen “Hoe lief heb ik uw wet, heel de dag is hij in mijn gedachten” (Psalm 119:97), waren de gedachten van Salomo gericht op heel andere zaken. De rijke zegeningen van God hebben hem verleid om steeds meer een wereldse leider te worden. Want met de bepalingen in de wet had  God tot doel: “Dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen [letterlijk: dan zijn broeders] en in enig opzicht boven de wet staat” (Deuteronomium 17:20). Maar als Salomo’s zoon na hem aan het bewind komt, merken we dat Salomo “zijn broeders” uiteindelijk behandelde als slaven, om zijn vele plannen te verwezenlijken.

David en Salomo waren voorafschaduwingen van Jezus, maar met als doel ons te leren dat geen enkel gewoon mens in staat zou zijn de koninklijke waardigheid aan te kunnen en toch trouw te blijven aan God. Een sterfelijk mens zou met zijn trots en hebzucht onvermijdelijk ten prooi vallen aan de vele verleidingen die dat koningschap bood. Hij zou gaan voor macht en gezag in plaats van een herder voor de schapen te zijn. Hij zou steeds meer willen lijken op de koningen om hem heen, vooral die van de grotere rijken, om zich daaraan te spiegelen. Maar in Jezus hebben wij een koning die zich uitsluitend spiegelt aan God. Die als Zoon vrijwillig de rol van een knecht (slaaf) op zich heeft genomen, die zich niet schaamt “hen zijn broeders en zusters te noemen” (Hebreeën 2:11), en die werkelijk het woord van zijn Vader tot de spil van zijn leven maakte. Als het volk die les van David en Salomo begrepen had, hadden zij niet de lijdende knecht verworpen omdat zij alleen maar zochten naar de grote Koning.