Broeders in Christus

Ontmoeting met Ruth

Na de dood van Jozua ging Israël de Baäls dienen. Jozua had hen in zijn afscheid heel ernstig gewaarschuwd: “Wanneer u de HEER verlaat en andere goden gaat dienen, zal hij zich tegen u keren. Dan zal hij u niet langer weldaden bewijzen, maar u kwaad doen en u vernietigen” (Jozua 23:16). Als straf kwam er in de tijd van de Richters een zware hongersnood in het land. In die tijd trekken een man en zijn vrouw met hun twee zonen weg uit Betlehem in Juda. Het zijn Elimelek en Naomi, die naar Moab vluchten om daar als vreemdelingen te verblijven. Elimelek sterft daar, zodat Naomi achter blijft met haar twee zonen. Die trouwen met de Moabitische vrouwen Orpa en Ruth. Maar na 10 jaar sterven ook haar zonen en Naomi blijft achter met haar schoondochters. Wanneer zij hoort dat de hongersnood in Juda voorbij is wil Naomi terug naar haar eigen land.

Ondanks dat zij weet dat het voor haar moeilijk zal zijn daar als weduwe te leven, zegt ze tegen haar schoondochters dat zij in hun eigen land moeten blijven, bij hun familie en goden. Orpa kiest inderdaad voor haar volk en familie en blijft in Moab. Maar Ruth wil met Naomi naar Israël. Als Naomi aandringt laat Ruth een groot geloof en trouw aan de Heer zien. Zij heeft door haar huwelijk de God van Israël leren kennen en wil niet bij de afgoden van Moab blijven, maar alles achter zich laten. Heel anders dan velen van het volk Israël, want die waren juist afgoden gaan dienen. “Kijk, je schoonzuster gaat terug naar haar volk en haar god” zegt Naomi, “ga haar toch achterna!” Maar Ruth antwoordt: “Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEER is mijn getuige: alleen de dood zal mij van u scheiden!”(Ruth 1:16-17). Liefdevol en onderdanig blijft ze haar hele leven voor haar schoonmoeder zorgen.

Arm, zonder mannen, zonder toekomst komen ze in Betlehem aan. Ruth als vreemdelinge, maar dicht bij de Heer. Zonder aarzelen gaat ze vol ijver koren rapen op een veld, waar de gersteoogst binnengehaald wordt. Ze maakt gebruik van het recht van de armen, om op te rapen wat de maaiers laten liggen. Haar goede gedrag valt Boaz (de eigenaar van het veld) en ook de maaiers op: “en nu is ze hier al de hele dag, vanaf de vroege ochtend - ze heeft maar even gezeten” (2:7). Boaz spreekt Ruth liefdevol met dochter aan. Ook dan laat Ruth zien wat nederigheid is: ze knielt, buigt diep voorover en zegt: “Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben?” (10). De woorden van Boaz hebben Ruth moed en troost gegeven: “Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen – de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht” (11,12). Vol dankbaarheid antwoordt ze: “Ik dank u, heer, want u hebt zich mijn lot aangetrokken en mij moed ingesproken, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben” (13).

Naomi is dankbaar en blij, vooral omdat Boaz familie van haar is. Zij ziet hierin de hand van God en bedenkt een plan om Ruth met Boaz te laten trouwen. Ruth doet precies wat haar schoonmoeder zegt. Zij aanvaardt in alle nederigheid dit plan. Geen opstandigheid. Je leest: “Ik zal doen wat u mij zegt” (3:5). Het verhaal eindigt dat Ruth en Boaz trouwen en een zoon krijgen. Deze zoon, Obed zal de grootvader worden van David waaruit de Here Jezus geboren is.” Ruth had karaktereigenschappen die belangrijk zijn in een leven met God, en daarom was zij zo geschikt om een voorouder van Jezus te zijn. In Maria, de moeder van Jezus zien we dezelfde karaktereigenschappen. Wanneer de engel haar vertelt dat zij de moeder van de Here Jezus mag zijn, antwoordt zij: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd” (Lucas 1: 38). In het geslachtregister van de Here Jezus zien we twee bijzondere vrouwen dicht bij elkaar staan: Rachab en Ruth, vreemdelingen voor de Israëlieten maar aanvaard door God. We zien hier dat niet afkomst belangrijk is, maar de goede gezindheid. Zoals Paulus zegt in Galaten 3:7: “U ziet dus dat zij die geloven kinderen van Abraham zijn.” Kunnen wij net als Ruth trouw beloven en zijn aan God, Hem nederig dienen, en wat ons aan deze wereld bindt achter ons laten? Dan zullen ook wij kinderen van God genoemd worden.