Broeders in Christus

De derde hemel

Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd … ik weet dat deze man … werd weggevoerd tot in het paradijs. (2 Korintiërs 12:2-4)

Over deze mededeling van Paulus is heel wat afgefantaseerd. Er zouden drie verschillende hemelen zijn, als het ware ‘op elkaar gestapeld’. De onderste zou dan die zijn die wij aanduiden als ‘de hemel’ wanneer wij omhoog kijken: de aardse atmosfeer met vogels en wolken, en het heelal met zijn sterren en ’hemellichamen’. De middelste zou de hemel zijn waar de gestorven gelovigen na hun dood zouden heengaan. En de bovenste Gods eigen woonplaats. Dit zou dan meteen een goede verklaring geven voor Johannes’ uitspraak “Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon?” (Johannes 3:12), terwijl algemeen wordt aangenomen dat de gelovigen dat na hun dood nu juist wel doen. Johannes, zo redeneert men dan, zou daar spreken over de bovenste hemel, terwijl de gelovigen naar de middelste gaan. Het bezwaar is uiteraard dat we daar nergens in de Bijbel iets over lezen, terwijl Paulus toch kennelijk aanneemt dat zijn lezers weten waar hij het over heeft. In zulke gevallen is het daarom noodzakelijk, dat je op zoek gaat naar eerdere passages in de Schrift, die hij daarbij in gedachte zou kunnen hebben. Zeker bij een schriftgeleerde als Paulus moet je er altijd op bedacht zijn dat hij het heeft over iets dat in het OT is te vinden.

Gelukkig komt de apostel Petrus ons hier te hulp. In zijn tweede brief vermaant hij zijn lezers de verwachting van Jezus’ wederkomst levend te houden. En hij waarschuwt hen daarbij voor mensen die dat zullen beginnen te ontkennen: naar hun mening zal alles altijd zo blijven als het altijd al is geweest:

Vergeet vooral niet dat er … spotters zullen komen, die … smalend vragen: ‘Waar blijft hij nu? Hij had toch beloofd te komen? … maar alles is nog steeds zoals het sinds het begin van de schepping geweest is.’ (2 Petrus 3:3-4)

Zulke mensen, zegt Petrus, vergeten (hoewel ze het kunnen weten!) dat alles niet vanaf de schepping altijd al zo is geweest als het nu is:

Ze gaan er dan willens en wetens aan voorbij dat er in het begin al eens een hemel is geweest en een aarde die door Gods woord gevormd was uit water … en dat de toenmalige wereld vergaan is toen ze door het water werd overspoeld. (2 Petrus 3:5-6)

Hij betoogt dus dat God in het begin ‘een hemel en een aarde’ heeft geschapen, maar die zijn vergaan, vernietigd door het water van de zondvloed, teruggekeerd tot de staat van ‘woest en ledig’. De wereld waar we nu in leven, zegt hij, is dus al het tweede ‘stel’. Dat valt af te leiden uit de beschrijving in Genesis 8 en 9:1-7, van de toestand na de vloed en de opdracht de aarde opnieuw te bevolken, die grote overeenkomsten vertoont met de beschrijving van de situatie onmiddellijk na de schepping en de eerste opdracht om de aarde te bevolken. Met andere woorden: in Petrus’ beschrijving zijn er na de vloed een nieuwe hemel en een nieuwe aarde ontstaan. Niet dat de aarde en hemel fysiek zijn vernietigd, zodat God in plaats daarvan nieuwe heeft moeten scheppen; wat God vernietigde was de volslagen goddeloos geworden menselijke maatschappij van die dagen. En na de vloed is er een nieuwe maatschappij ontstaan, afstammend van de rechtvaardige Noach. Maar na een relatief korte tijd is ook die nieuwe maatschappij weer dezelfde verkeerde kant opgegaan.

Hieruit trekt hij dan vervolgens zijn waarschuwende conclusie: zoals God destijds die volslagen goddeloze maatschappij heeft vernietigd, zo zal Hij dat weer doen met de huidige (maar nu door vuur), want dat hebben de profeten aangekondigd:

Maar de tegenwoordige hemel en aarde worden door datzelfde woord bewaard om op de dag van het oordeel, waarop de goddelozen ten onder zullen gaan, te worden prijsgegeven aan het vuur. (2 Petrus 3:7)

Daarbij zal hij bijvoorbeeld denken aan Jesaja 24 (en let daarin op het taalgebruik dat aansluit bij dat van Genesis 1):

Zie, de Here ontledigt en verwoest de aarde, keert haar onderstboven en verstrooit haar inwoners … Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over. (Jesaja 24:1,6, NBG’51)

Het onschuldige bloed dat op haar is vergoten wordt door de aarde aan het licht gebracht, ze zal het niet langer verbergen. (Jesaja 26:21)

En die vernietiging, zegt hij, staat ons te wachten bij Jezus’ terugkeer:

De dag van de heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht. (2 Petrus 3:10)

Die uitdrukking ‘als een dief’ wijst onmiskenbaar op Jezus’ terugkomst, zie bijv. Matteüs 24:43 (en het totale verband van dat hoofdstuk). Maar ook dat zal uiteraard niet het einde zijn:

Maar wij vertrouwen op Gods belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. (vs 13)

En bij dat woord belofte denkt hij ongetwijfeld opnieuw aan Jesaja, en wel aan hoofdstuk 65:17 (en 66:22).

Maar met dat al heeft Petrus het hier dus over drie stel ‘hemel en aarde’, niet gestapeld, maar elkaar opvolgend in de tijd. En als dat de leer is van het OT, want dat is de essentie van zijn betoog, zou het dan niet logisch zijn dat het ook dit is waar Paulus over spreekt wanneer hij het heeft over ‘de derde hemel’? Vooral als we dan ook nog opmerken dat hij die ‘derde hemel’ in de volgende zin nader aanduidt als ‘het paradijs’. We weten dat het oorspronkelijke paradijs zich op aarde bevond, en dat de nieuwe aarde van het komende Koninkrijk wordt beschreven als een hersteld paradijs. Paulus’ ‘derde hemel en het paradijs’ zijn dan niets anders dan Petrus’ (en Jesaja’s) ‘nieuwe hemel en nieuwe aarde’. Paulus’ ‘volgeling van Christus’ (waarmee hij waarschijnlijk zichzelf bedoelt, maar dat is weer een andere discussie) is in zijn visioen dan tijdelijk weggevoerd naar een toekomst waarin er die nieuwe situatie zou zijn; zoals bijvoorbeeld de profeet Ezechiël in zijn visioen al heeft rondgelopen in de nieuwe tempel van die tijd. Wanneer we zijn uitspraak zo lezen staan we in elk geval weer met beide benen op vaste bijbelse grond.

 

Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.