Broeders in Christus

Jezus' doop en verzoekingen

Lezen: Matteüs 3:13-4:11

Jezus gedoopt

Op een dag - Hij was toen ongeveer dertig jaar oud - trok Jezus zijn werkkleed voor de laatste keer uit. Nooit meer zou Hij jukken en ploegen maken voor de boeren in Nazareth en nooit meer onbekend blijven voor mensen in andere steden en dorpen in het land. Vanaf dat moment zou Hij het altijd zeer druk hebben: op sabbat spreken in de synagogen en op andere dagen door het hele land trekken, van de ene plaats naar de andere, om zoveel mogelijk mensen toe te spreken en wonderen van genezing te doen. Hij zou zich elke dag opnieuw temidden van grote massa’s mensen bevinden. Zij die Hem al kenden zouden verbaasd zijn bij het zien van de grote verandering die Hij had ondergaan en zeggen: “Is dit niet de timmerman, de zoon van Maria?” Eerst deed Jezus wat heel veel andere mensen in die tijd ook deden: Hij ging naar de plaats aan de rivier de Jordaan waar Johannes de Doper was. Veel Joden gingen naar Johannes toe, omdat zij gehoord hadden dat de beloofde Koning van Israël binnenkort zou verschijnen. Johannes en zijn discipelen doopten hen, zodat hun zonden zouden worden vergeven, voordat de Messias kwam. Maar Jezus is de beloofde Messias, zodat het niet nodig was dat Hij zelf gedoopt werd. Bovendien had Hij helemaal geen zonden gedaan, zoals ook Johannes de Doper tegen Hem zei. Omdat er een familieband was tussen zijn moeder en de moeder van Jezus, kende zij elkaar, en Johannes wist wat een fijne, oprechte persoon Jezus was. Daarom zei hij tegen Hem: “Ik zou door Ú gedoopt moeten worden, en dan komt U naar mij?” Maar Jezus zei tegen Johannes: “Laat het nu maar gebeuren, want het is goed dat we op deze manier Gods gerechtigheid vervullen”.

De kracht van de Geest

DuifJohannes had al vele mensen gedoopt. Maar bij de doop van Jezus gebeurde er iets heel wonderlijks: Het leek alsof de hemel boven hen openging, en er daalde een duif op Jezus neer, die op Hem bleef. Op hetzelfde moment hoorde Johannes een stem van boven die riep: “Deze is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde”. Hierdoor wist Johannes meteen dat Jezus de beloofde Koning van Israël was. Want God had al eerder tegen hem gezegd: “Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de Heilige Geest”. Ja, de duif was een zichtbaar symbool van de kracht van de Geest van God, die je niet kunt zien. Al vóór de tijd van Johannes kwam de Geest van God soms als een grote kracht op mensen. Met die kracht droeg Simson eens zomaar de grote en buitengewoon zware poorten van een stad een berg op! Door dezelfde kracht deden profeten in Israël genezingen en vertelden hun volk wat er zou gaan gebeuren. Maar Jezus kon met diezelfde kracht veel, veel meer doen dan alle anderen, die de Geest hadden ontvangen.

Jezus moest kiezen

Maar wat zou Hij daarmee doen? Stel je eens voor dat jij een zieke, die ergens ver weg op een bed ligt, meteen kunt genezen! Of een geweldige storm tot kalmte kunt brengen, alleen maar door te zeggen: ‘Wees stil’! Als je in staat zou zijn te doen wat je wilt, zijn er dan niet duizend en één dingen die je leuk vindt te doen? En dat nu was de grote verantwoordelijkheid waarmee Jezus zat. Die kracht was Hem niet voor Zichzelf gegeven, maar voor zijn taak. Hoe mocht Hij de kracht van de Geest, die God Hem zonder beperking had geschonken, gebruiken? Zo belangrijk was het te beslissen wat Hij hiermee doen zou, dat Hij, voordat Hij aan de slag ging met de genezing van mensen, naar de eenzaamheid van de woestijn ging. Hij had er behoefte aan alleen te zijn met zijn Vader in de hemel. Een tijd om te bidden en een tijd om goed na te denken op welke manier Hij de kracht van de Geest zou gebruiken.

Een steen veranderen in een broodje?

Jezus wist dat het zeer belangrijk was te leren doen wat zijn Vader wilde, en niet wat Hij zelf leuk vond. En daarom was Hij veertig dagen in de woestijn zonder iets te eten. Geen wonder dat Hij daarna heel veel trek had! Op de grond zag Hij een bruine, ronde steen, die Hem deed denken aan de lekkere broodjes die Hij thuis at. Plotseling kwam de gedachte bij Hem op: ‘Ik heb nu de kracht wonderen te doen. Ik kan met een woord die steen veranderen tot een zacht, smakelijk broodje. Lekker, dan heb Ik geen honger meer!’ Later zouden er andere dingen zijn die Jezus met deze kracht voor Zichzelf zou kunnen doen. En daarom was het belangrijk dat Hij eens en voor altijd zou leren, dat die kracht niet bedoeld was voor Hem zelf, maar om anderen te dienen. En daarom zei Hij tegen Zichzelf: ‘Ik doe het niet’. En al de tijd daarna heeft Jezus die kracht nooit gebruikt om zichzelf een plezier te doen.

Mochten engelen zijn leven redden?

Maar er waren vele andere dingen die Jezus wenste te doen, en daarvoor zou Hij de kracht van de Geest goed kunnen gebruiken. Hij begreep dat het niet gemakkelijk zou zijn mensen tot het geloof te brengen dat Hij de Koning van Israël is. Hij was toch een timmerman geweest, en Hij zag er helemaal niet uit als een machtige Koning. Maar stel nu eens dat er een zeer groot wonder zou gebeuren, om te bewijzen dat Hij veel, veel meer was dan een gewone timmerman! Drie keer in het jaar moest het volk naar de tempel in Jeruzalem gaan, om de feesten te vieren. Dan waren de tempelhoven stamvol Joden met hun gaven voor de Here, die deel wilden nemen aan de diensten in de tempel. Stel je voor dat Jezus op het dak van de tempel zou klimmen. Het zou niet lang duren voor dat iemand in de drukke massa beneden Hem daar zou zien en zeggen: ‘Kijk eens, wat doet die man daar boven?’ en naar Hem wijzen. Terwijl duizenden mensen naar Hem zouden kijken, springt Jezus er af, tot wat lijkt een zekere dood op de grond diep onder Hem. Maar wat zouden al die mensen, die in de hof vol spanning naar boven kijken, zien? Engelen, die onmiddellijk uit de hemel verschijnen om Hem op te vangen, zodat Hij bij zijn val niet verpletterd zou worden. God zou zeker verhinderen dat zijn geliefde Zoon stierf door die val. Staat er niet in het Oude Testament de belofte: “Zijn engelen zal Hij opdracht geven om u op hun handen u dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen”? God zou zeker ingrijpen om zijn Zoon te beschermen tegen enig kwaad. Wat een prachtige manier om mensen tot geloof in Hem te brengen! Maar ook dit mocht Hij niet doen. Hij moest mensen tot geloof brengen door met hen te spreken, en niet door zulke bizarre wonderen.

Hoe zal Jezus Koning worden?

Jezus wist heel goed wat de engel Gabriël, voordat Hij geboren werd, over Hem tegen zijn moeder Maria had gezegd: “Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen”. Jezus zei eens dat Jeruzalem de stad van de grote Koning is, de plaats waar Hij zelf Koning zal worden. In de eenzaamheid van de woestijn zag Hij het voor Zich: Zijn paleis met de troon waarop Hij zit, en vele dienaars om Hem heen, die doen wat Hij ook vraagt; vele mensen uit andere landen, die komen met hun gaven; het genoegen om al die wrede Romeinse soldaten uit het land te jagen; overal op aarde een einde maken aan oorlogen en misdaad, zodat er vanaf dat moment vrede in de wereld zal zijn en zijn eigen volk zonder angst kan leven; armen die geen honger meer hoeven te lijden; kinderen die kunnen leren wat God van hen vraagt en al die mensen die als nooit tevoren kunnen genieten van het leven. Er komt een dag dat de Here Jezus zal terugkomen naar de aarde, en dan zal dit zo zijn, maar in die tijd was het nog niet zover. Toen moest Jezus de mensen dienen als een knecht. Hij had voldoende macht om koning te worden, maar Hij wist dat zijn Vader had gezegd dat Hij eerst moest sterven aan een kruis. Jezus stond in de woestijn op een splitsing van wegen. Hij kon doen wat aangenaam wasvoor Hem zelf: de directe weg naar Jeruzalem nemen, en zijn onweerstaanbare kracht gebruiken om Zichzelf Koning te maken; edereen die tegen Hem in opstand kwam, zou Hij doden; mensen zouden zo al gauw leren wat welke verschrikkelijke dingen Hij kon doen; in zeer korte tijd zouden zijn paleis en troon klaar staan. Dat was de ene weg. Maar Jezus koos de andere weg, die Hem ook naar Jeruzalem zou brengen, niet tot een troon maar tot een vreselijke kruisdood. Daardoor heeft Hij het voor God mogelijk gemaakt ons te vergeven en eeuwig leven te geven. Wat mogen wij dankbaar zijn dat Jezus iedere verzoeking in de woestijn overwonnen heeft. Want wanneer Hij binnenkort inderdaad de machtige Koning in Jeruzalem zal zijn, zullen allen die in Hem geloven en Hem gehoorzaam dienen, met Hem kunnen zijn om Hem te helpen in zijn liefdevolle zorg voor de gehele wereld.

De duivel

Tijdens die veertig dagen in de woestijn had Jezus een gesprek met zichzelf. Een deel van Hem zei: ‘Maak een broodje van die steen’, ‘Spring van de tempel af om mensen te laten zien wie je echt bent’, ‘Gebruik je macht om mensen te laten zien dat je de Koning van Israël bent. Dan zullen ze met je naar Jeruzalem gaan en meedoen met het verdrijven van die vervloekte Romeinse soldaten uit het land. Denk aan de goede dingen die je met zoveel kracht zult kunnen doen’. Terwijl een ander deel van Hem zei: ‘Nee, mijn Vader in de hemel heeft Mij die kracht gegeven voor anderen, niet voor Mijzelf’, ‘Nee, Ik moet mensen laten zien dat Ik hun Koning ben door mijn prediking’, ‘Nee, Ik moet binnenkort in Jeruzalem aan een kruis sterven, niet daar zitten op een grote troon in een prachtig paleis’. En om de discipelen te helpen zijn verzoekingen beter te begrijpen, heeft Jezus dit gesprek met zichzelf, zijn innerlijke strijd, verteld als een verhaal tussen twee personen, alsof er iemand anders bij Hem was om Hem in verzoeking te brengen. Evenals wij zelf soms twee personen lijken te zijn. De ene stem in ons zegt: ‘Doe het maar, zo erg fout is het niet’, terwijl de betere persoon in ons zegt: ‘Nee, dat zou verkeerd zijn. Dat mag je helemaal niet doen’. Deze innerlijke stem die ons in verleiding brengt, noemt de Bijbel soms ‘duivel’ of ‘satan’.